• schaam·te·loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schaamteloos schaamtelozer schaamteloost
verbogen schaamteloze schaamtelozere schaamtelooste
partitief schaamteloos schaamtelozers -

schaamteloos

  1. zonder schaamte
    • Dat meisje vertoont een schaamteloze spontaniteit. 
     Ik zei dat het een eer voor mij was haar te ontmoeten. Zij beaamde dat met een knikje Nu ik haar schaamteloos kon aankijken omdat zij voor mij stond, zag ik mijzelf genoodzaakt te concluderen dat zij niet echt mooi was, althans niet op de banale manier waarop mooie vrouwen doorgaans mooi zijn.[1]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 31
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be