• sams
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord samr (genitief: sams).

sams

  1. samen
  2. eens
  3. gemengd, niet gesorteerd
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud sams
o enkelvoud sams
meervoud sams
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
sams
  • [1]: ha sams interesser
gemeenschappelijke belangen hebben
  • [2]: bli sams om noe
eens worden over
  • [2]: være sams om noe
met elkaar eens zijn over
  • [3]: sams vare
gemengde waren


sams

  1. samen
  2. eens
  3. gemengd, niet gesorteerd
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud sams
o enkelvoud sams
meervoud sams
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
sams
  • [1]: sams hugmål
gemeenschappelijke interesses
  • [1]: lage eit sams opplegg
een gezamenlijk plan maken
  • [2]: bli sams om noko
eens worden over
  • [2]: vere sams om noko
met elkaar eens zijn over
  • [3]: sams poteter
gemengde aardappelen

sams

  1. egaal, gelijkmatig, in de maat
  • [1]: ro sams
in de maat roeien

sams m

  1. maatschap, gemeenschap
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   sams     samsen     samsar     samsane  
genitief                        
  • ete på samsen
eten in gemeenschap
  • eige ein båt på samsen
een boot in maatschap hebben