samowaar
  • sa·mo·waar
enkelvoud meervoud
naamwoord samowaar samowaars
verkleinwoord

de samowaarm

  1. (huishouden) apparaat waarmee men thee kan zetten
     De grote samowaar die 's winters thee maakt, doet je verlangen naar een lange wandeling in de sneeuw.[2]
27 % van de Nederlanders;
15 % van de Vlamingen.[3]
  1. samowaar op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Corry Hancké
    “Een weekeinde op de datsja” (22/07/2016), De Standaard
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be