Een drietal salsa's [1] uit Mexico.
Op de klanken van salsa [2] worden de beginselen van salsa [3] getoond.
  • sal·sa
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘muzieksoort’ voor het eerst aangetroffen in 1991 [1]
  • [zelfstandig naamwoord]: van Spaans salsa
  • [zelfstandig naamwoord 2, 3]: De dansmuziek werd in het begin populair gemaakt door radio-uitzendingen die door een sauzenfabrikant werden gesponsord.
  • [werkwoord]: salsaën zonder de uitgang -en
enkelvoud meervoud
naamwoord salsa salsa's
verkleinwoord - -

de salsam

  1. (voeding) naam voor sausen uit de Latijns-Amerikaanse keuken
    • Laat iedereen aan tafel zijn eigen tortilla beleggen met het vlees en de salsa. [2]
  2. (muziek) muziekstijl die in de tweede helft van de 20e eeuw is ontstaan uit vermenging van Latijns-Amerikaanse muziek met Amerikaanse jazz
    • In de grootste ruimte wordt vooral salsa gespeeld, in de andere meer hiphop. [3]
  3. (dans) dans met Cubaanse invloeden die in de tweede helft van de 20e eeuw wereldwijd populair is geworden
    • Het wereldrecord werd volgens persbureau Novum gevestigd door 572 paren die tegelijkertijd de salsa dansten. [4]
vervoeging van
salsaën

salsa

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van salsaën
    • Ik salsa. 
  2. gebiedende wijs van salsaën
    • Salsa! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van salsaën
    • Salsa je? 
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.


  • sal·sa
enkelvoud meervoud
salsa salsa

salsa v

  1. (kookkunst), (voeding) saus, salsa [1]
  2. (muziek) salsa [2], [3]


  • IPA: /ˈsaw.sa/
  • sal·sa
enkelvoud meervoud
salsa salsas

salsa v

  1. peterselie


  • sal·sa
enkelvoud meervoud
salsa salsas

salsa v

  1. (kookkunst), (voeding) saus