sacrer
- sac·rer
- Ontleend aan Latijn sacrare (1140) in de religieuze betekenis van “heilig maken, heiligen”, vanaf de 18e eeuw ook in een profane betekenis. [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sacrer /sɑkʁe/ |
sacrais /sɑkʁɛ/ |
sacré /sɑkʁe/ |
eerste groep | volledig |
sacrer
- overgankelijk (religie) heiligen
- overgankelijk (figuurlijk) benoemen voor een belangrijke positie of functie
- overgankelijk kronen, bekronen
- overgankelijk (Canada) een oplawaai geven, dreun verkopen
- overgankelijk (Canada) van tafel vegen, verwerpen
- overgankelijk (informeel) (Canada) geen bal, donder geven
- onovergankelijk vloeken, zweren
- ↑ sacrer (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .