• sac·rer
  • Ontleend aan Latijn sacrare (1140) in de religieuze betekenis van “heilig maken, heiligen, vanaf de 18e eeuw ook in een profane betekenis. [1]
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sacrer
/sɑkʁe/
sacrais
/sɑkʁɛ/
sacré
/sɑkʁe/
eerste groep volledig

sacrer

  1. overgankelijk (religie) heiligen
  2. overgankelijk (figuurlijk) benoemen voor een belangrijke positie of functie
  3. overgankelijk kronen, bekronen
  4. overgankelijk (Canada) een oplawaai geven, dreun verkopen
  5. overgankelijk (Canada) van tafel vegen, verwerpen
  6. overgankelijk (informeel) (Canada) geen bal, donder geven
  7. onovergankelijk vloeken, zweren