1. Ruimer (metaalbewerking)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rui·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ruimer ruimers
verkleinwoord ruimertje ruimertjes

Zelfstandig naamwoord

de ruimerm [2]

  1. stuk gereedschap waarmee men een boorgat iets ruimer kan maken ('op kan ruimen'), ruimijzer of ruimnaald
  2. werktuig waarmee men kan opruimen (in de betekenis 'schoonmaken')
  3. persoon die voorgaande functie vervult
Hyponiemen
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

ruimer

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van ruim

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie


Verwijzingen