ruiker
- rui·ker
- Naamwoord van handeling van ruiken met het achtervoegsel -er [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ruiker | ruikers |
verkleinwoord | ruikertje | ruikertjes |
de ruiker m
- een boeket
- Hij nam een paar ruikers mee voor de hele familie.
- iemand die ruikt of goed ruiken kan
1. een boeket
- Het woord ruiker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ruiker" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ ruiker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be