de ruigheid van het onbewerkte hout en het riet komt goed tot uitdrukking
  • ruig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord ruigheid ruigheden
verkleinwoord

de ruigheidv

  1. het onregelmatig en wild begroeid zijn; onbewerkt
    • Huisman heeft zijn bestemming gevonden. „De bescheiden status, de ruigheid en het avontuur pasten precies bij mijn vrijgevochten natuur. Ik voelde me als een vis in het water. [2] 
    • Dit park is zeer ruig, dieprood gekleurd met natuurlijke bogen, riffen, schoorstenen en witte Capitool achtige domes. Het lieflijke Fruita compenseert deze ruigheid weer een beetje. Een oase van groen met een oud schoolgebouwtje van de mormonen. Hier kun je zelf perziken plukken en natuurlijk lekker meteen lekker opeten. Dit park kom je tegen onderweg vanaf Bryce naar Arches National Park. [3] 
97 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad Teo van den Brink 09-09-2013 Wat de meute afdankt, legt Jopie Huisman vast
  3. De Telegraaf WENDY ROEP 19 feb. 2013 Top 5 Nationale Parken in de USA & Canada
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be