• ru·bri·ce·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rubriceren
rubriceerde
gerubriceerd
zwak -d volledig

rubriceren overgankelijk [1] [2]

  1. iets of iemand in een rubriek, categorie of klasse onderbrengen of verdelen, groeperen, classificeren
  2. de beginletters (in middeleeuwse handschriften en drukken) aanbrengen (in rood 'ruber' = rood)
91 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[3]