Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rou·ti·ne
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vaardigheid, sleur’ voor het eerst aangetroffen in 1781 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord routine routines
verkleinwoord routinetje routinetjes

Zelfstandig naamwoord

de routinev

  1. een reeks handelingen die, vaak zonder te hoeven nadenken, kan worden verricht door een verkregen vaardigheid
  2. telkens terugkerende bezigheden
  3. subroutine
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen