sleur
- sleur
- In de betekenis van ‘door herhaling ontstane gewoonte’ voor het eerst aangetroffen in 1642 [1] [2] [3][4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sleur | - |
verkleinwoord | - | - |
- handelwijze uit gewoonte, routine
1.
vervoeging van |
---|
sleuren |
sleur
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sleuren
- Ik sleur.
- gebiedende wijs van sleuren
- Sleur!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sleuren
- Sleur je?
- Het woord sleur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sleur" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "sleur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sleur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ sleur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be