rotor
- ro·tor
- leenwoord uit het modern Latijn afgeleid van rotare "draaien" met het achtervoegsel -tor [1][2]
- in betekenis "draaiend onderdeel" aangetroffen vanaf 1901;
- in de betekenis van "schroef" aangetroffen vanaf 1907 [3]
- in betekenis "schoepenwiel" aangetroffen vanaf 1906
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rotor | rotoren rotors |
verkleinwoord | - | - |
de rotor m
- (elektrotechniek) (motortechniek) draaiend anker in een elektromotor of dynamo
- (werktuigbouwkunde) horizontale schroef van een helikopter
- (scheepvaart) aandrijfmechanisme voor schepen, bestaande uit een verticale, draaiende cilinder die door de werking van de winddruk stuwkracht oplevert
- schoepenwiel van een turbine
- Het woord rotor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rotor" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ rotor op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "rotor" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be