Nederlands

 
de rustige roker geniet van zjjn rookwaar
Uitspraak
Woordafbreking
  • rook·waar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rookwaar rookwaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rookwaarv / m

  1. alles wat je nodig hebt om tabak te kunnen roken
    • Sigaretten met minuscule gaatjes in het filterpapier zijn veel schadelijker dan wat tabaksfabrikanten suggereren. Dat is te concluderen uit een recent verschenen onderzoeksverslag op de website van het Rijksinstituut van Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het is voor het eerst dat de overheidsdienst zich zo stellig uitspreekt over de veelbesproken rookwaar. [2] 
    • In het Stop-huis drukken de deelnemers zondagmorgen gezamenlijk hun laatste sigaret uit. De rookwaar gaan achter slot en grendel, de vijftig stoppers moeten het vervolgens tot en met donderdagavond zonder te roken uit zien te houden. Er zal onder meer aan sport en cultuur worden gedaan. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen