rokeren
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
rokeren | rokerend |
rokade |
- ro·ke·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rokeren |
rokeerde |
gerokeerd |
zwak -d | volledig |
rokéren
- inergatief, (schaak) het doen van een zet waarbij de koning en een toren elkaar passeren
- Je mag niet rokeren als je schaak staat.
1.1. het doen van een zet waarbij de koning en een toren elkaar passeren
- Het woord rokeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rokeren" herkend door:
42 % | van de Nederlanders; |
32 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be