roi
roi
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord | |
mannelijk | roi | le roi | rois | les rois |
vrouwelijk | reine | la reine | reines | les reines |
roi m
- (regering)(adel) koning
- «Hier, le roi a visité la ville de Courtrai.»
- Gisteren heeft de koning de stad Kortrijk bezocht.
- «Beaucoup d'enfants veulent devenir un roi quand ils sont grands.»
- Veel kinderen willen koning worden wanneer ze groot zijn.
- «Hier, le roi a visité la ville de Courtrai.»
- (figuurlijk) bijnaam voor de belangrijkste persoon in een organisatie, e.d.
- (spel) koning (van schaken)
roi
- ↑ Weblink bron roi in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr