roffelen van een specht
  • rof·fe·len

roffelen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
roffelen
roffelde
geroffeld
zwak -d volledig
  1. snel, ritmisch ergens op slaan zodat er een tikkend geluid ontstaat; snel op een trommel slaan om muziek te maken
    • Van klassiek op piano tot een lekker potje roffelen op een leeg olievat. Maar dat laatste wel onder leiding van de man, die overal muzikaal op kan roffelen: Golden Earringdrummer Cesar Zuiderwijk. Het viel zaterdag allemaal te beluisteren bij het Pleinconcert op de Koornmarkt in Almelo. [2] 
    • "We hebben dit weekeinde op de oorlogstrom horen roffelen op een manier die we lang niet hebben meegemaakt." Schermen met grenstollen 'doen eerder denken aan de taal van Noord-Korea dan aan die van een EU-land'. [3] 
    • Op die 'lentedagen' kwetteren de vogeltjes alsof ze vergeten zijn dat er twee weken geleden nog een pak sneeuw lag in het noorden van het land. ,,Er wordt volop gezongen, dit doen ze om territorium af te bakenen, vertelt Marieke Dijksman van de Vogelbescherming. ,,Je kunt al spechten horen roffelen en er worden nesten geïnspecteerd. [4] 
95 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]