• rit·misch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ritmisch ritmischer
verbogen ritmische ritmischere
partitief ritmisch ritmischers -

ritmisch [1]

  1. het ritme betreffend
  2. ritme vertonend
     In De andere naam van Jon Fosse is de stijl zeker eigen. De Noorse meester van het langzame proza daalt in repetitieve, ritmische zinnen af in het hoofd van een piekerende schilder.[2]
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Emilia Menkveld
    “Vijf Nederlandse vertalers maken kans op Filterprijs 2020” (13 maart 2020), de Volkskrant
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be