• rijm·loos
  • afgeleid van rijm met het achtervoegsel -loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen rijmloos rijmlozer rijmloost
verbogen rijmloze rijmlozere rijmlooste
partitief rijmloos rijmlozers -

rijmloos

  1. zonder rijm
    • De dichter maakte voor zijn nieuwe bundel free-verse gedichten, dat zijn rijmloze gedichten. 
    • Een sinterklaasgedicht moet rijmen, een rijmloos gedicht wordt niet geaccepteerd.