Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rijm·loos
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van rijm met het achtervoegsel -loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen rijmloos rijmlozer rijmloost
verbogen rijmloze rijmlozere rijmlooste
partitief rijmloos rijmlozers -

Bijvoeglijk naamwoord

rijmloos

  1. zonder rijm
    • De dichter maakte voor zijn nieuwe bundel free-verse gedichten, dat zijn rijmloze gedichten. 
    • Een sinterklaasgedicht moet rijmen, een rijmloos gedicht wordt niet geaccepteerd. 
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid