rijksmunt
Niet te verwarren met: Rijksmunt |
- rijks·munt
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rijksmunt | rijksmunten |
verkleinwoord |
- geldstuk dat door de hoogste overheid in een gebied als betaalmiddel is aangewezen
- De eerste munten waren nabootsingen van de bekende Romeinse geldstukken, maar sedert Pippijn de Korte werd de Frankische rijksmunt geslagen in Duurstede. [2]
- De bepaling omtrent de munt in art. 12 der Unie van Utrecht, ‘dat die voorn. provinciën gehouden sullen syn sich metten anderen te conformeren in 't stuk van der Munte, te weten in den cours van den gelde’, was eerst in 1586 door Leicester's ordonnantie uitgevoerd maar de daarbij ingestelde nederlandsche reaal (van ƒ 2.50), bestemd om een rijksmunt te worden, vermeerderde eenvoudig het aantal munten evenals de latere rijksdaalder (ƒ 2.40) en leeuwendaalder (ƒ 1.90), terwijl de zoogenaamde rijkssteden van de oostelijke gewesten zich aan de algemeene bepalingen weinig stoorden, op eigen gezag nieuwe munt sloegen en de provinciale muntslag elders stand hield. [3]
- instituut dat namens de hoogste overheid in een gebied geldstukken maakt
- De Franse rijksmunt heeft vorig jaar voor het eerst ECU-munten uitgegeven. Weliswaar zijn in de loop van vorige jaren door meer landen ECU-stukken geslagen, maar die hebben meer het karakter van penningen voor verzamelaars en beleggers. [4]
- Zeg aan uw vorsten, antwoordt Hassan aan Don Juan de Vera, die hem komt manen; dat de koningen van Granada, die laf schatting betaalden aan Arragon en Castilië, dood zijn. Zeg hen, dat voortaan ònze rijksmunt niet anders slaat dan sikkels van kromme sabels en scherpe punten van lansen! [5]
-
1. Een denier van Pippijn de Korte was rijksmunt van de Franken.
-
2. De rijksmunt van Nederland was de Rijksmunt in Utrecht.
- [2] Rijksmunt
- Het woord rijksmunt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rijksmunt" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Ruijsendaal, E."Taal. Van Ekelsbeke tot Emden. Het kwartje valt... voorgoed" in: Neerlandia. jrg. 104 nr. 1 (2000) Algemeen-Nederlands Verbond, Den Haag / Brussel; p. 30; geraadpleegd 2018-08-31
- ↑ Blok, P.J.Geschiedenis van het Nederlandsche volk. Deel 2. 3e druk (1924) A.W. Sijthoff, Leiden; p. 381; geraadpleegd 2018-08-31
- ↑ "Economie" in: Neerlandia. jrg. 95 nr. 1 (februari 1991) J.L.M. Kits Nieuwenkamp, Den Haag; p. 24; geraadpleegd 2018-08-31
- ↑ Couperus, L. (eds. H.T.M. van Vliet e.a.)Van en over alles en iedereen. 1915 (herdruk: 1990) Uitgeverij L.J. Veen, Utrecht/Antwerpen; ISBN 90 204 2624 9; p. 574; geraadpleegd 2018-08-31
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be