• rij·in·struc·teur
enkelvoud meervoud
naamwoord rijinstructeur rijinstructeurs
verkleinwoord

de rijinstructeurm

  1. (beroep) iemand die voor zijn beroep mensen praktijklessen geeft in het besturen van een motorvoertuig zoals een auto, motor of vrachtwagen
    • ‘U stopt in feite met rijden’, zei de rijinstructeur, ook al gingen we nog steeds vooruit. ‘Zodra u begint te sms’en, zie ik u niet meer naar de zijspiegels kijken, of naar een straat rechts.’ [2] 
    • "Hoe houden jullie de mensen hier lang genoeg van de drank af, zodat ze slagen voor hun rijexamen?" Tegen een Schotse rijinstructeur. [3] 
  • Als het nodig is om verwarring over de opbouw van het woord te voorkomen, kan volgens de toelichting bij spellingregel 6.C ook de schrijfwijze met een koppelteken worden gebruikt: rij-instructeur.
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 9 oktober 2017
  3. Tubantia 2 augustus 2017 citaat van Prins Philip