• Werkwoord [A]: afkomstig van het Middelengelse woord riflen, dat van het Oudfranse woord rifler (inkepen) komt; verwant met het Nederduitse woord rifeln, dat van riefe komt.
  • Werkwoord [B]: afkomstig van het Oudfranse woord rifler (plunderen), met Duitse oorsprong.
enkelvoud meervoud
rifle rifles

[A] rifle

  1. overgankelijk, (militair) een spiraalgroef in de loop van een geweer inkepen
  2. overgankelijk, (sport) een bal met grote snelheid gooien of slaan

[B] rifle

  1. overgankelijk omwroeten
    «The child rifled the till while her mother distracted the postmistress.»
    Het kind wroette de kassa om, terwijl haar moeder de directrice van het postkantoor afleidde.
  2. overgankelijk plunderen
  3. overgankelijk roven
  4. onovergankelijk krachtig zoeken
  • rifle through (somebody's pockets, drawer, till, house)