rendabel
- ren·da·bel
- afgeleid van renderen ww met het achtervoegsel -abel; met de betekenis ‘winst opleverend’ aangetroffen vanaf 1906 [1][2][3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | rendabel | rendabeler | rendabelst |
verbogen | rendabele | rendabelere | rendabelste |
partitief | rendabels | rendabelers | - |
rendabel
- als iets meer baten dan kosten heeft
- Het is maar de vraag of de Betuwelijn ooit een rendabele onderneming wordt.
- Het woord rendabel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rendabel" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ rendabel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "rendabel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be