-abel
Niet te verwarren met: abel, Abel |
Huidig bestand |
---|
6 |
- -a·bel
-abel
- vormt een bijvoeglijk naamwoord uit (de stam van een) werkwoord (vaak eindigend op "-éren")
- bij overgankelijke werkwoorden: in aanmerking komend voor, geschikt voor, in staat tot (wat het werkwoord uitdrukt)
- bij niet-overgankelijke werkwoorden: in staat of geneigd om te laten gebeuren (wat het werkwoord uitdrukt)
- vormt een bijvoeglijk naamwoord uit een zelfstandig naamwoord
- geschikt voor of leidend tot
- vallend onder
- Het is niet altijd vast te stellen of een werkwoord op -eren en het verwante bijvoeglijke naamwoord op -abel beide zijn ontleend, of dat het om een afleiding in het Nederlands gaat. Vaak zal dit door taalgebruikers wel als een afleiding worden opgevat.
enige woorden met dit voorvoegsel die nog moeten worden aangebracht