• re·com·man·de·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanbevelen’ voor het eerst aangetroffen in 1467 [1]
  • afgeleid van het Franse recommander (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
recommanderen
recommandeerde
gerecommandeerd
zwak -d volledig

recommanderen [4]

  1. overgankelijk aanbevelen
73 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[5]