• re·mon·te
enkelvoud meervoud
naamwoord remonte remontes
verkleinwoord - -

de remontev / m

  1. stijging na een daling, herstel na een slechte periode
    • Er kan vreugde heersen in ons sportieve land over, wat de Belgen noemen, de remonte van onze atletiek. Generale repetitie voor de Europese kampioenschappen in Stockholm, zo kan men het best de wedstrijden om onze nationale titels noemen, die gisteren op de Nenijto-baan te Rotterdam 2500 toeschouwers in spanning hielden. Er werden schitterende tijden gemaakt. [2]
  2. (sport) inlopen van een opgelopen achterstand
    • Met name wat Paul de Haan betreft was dat toch enigermate verrassend. De Drachtster, die zo nu en dan de verdediging tot kunst lijkt te hebben verheven, werd in zijn eerste twee partijen roemloos verslagen door Freddy Davids en Hans Dijkstra. Daarna kende De Haan nog wel een knappe remonte tegen Klaas Kuindersma - winst in 33 beurten -, maar die krachtsexplosie kwam te laat. [3]
  3. jong paard dat wordt afgericht voor bepaalde taken
    • Op de weinige momenten dat een remonte zijn ontluikende talenten laat zien, moet je die herkennen en erkennen. Je moet erop in weten te spelen. [4]
  4. (militair) (geschiedenis) aankoop van paarden voor het leger ter vervanging van paarden die niet langer geschikt zijn
    • Het leger vulde elk jaar het paardenbestand aan, de remonte heette dat. Het fokken voor de remonte was lonend. [5]
22 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[6]


  • re·mon·te
enkelvoud meervoud
remonte remontes

remonte m

  1. klim, opstijging, het opstijgen
vervoeging van
remontar

remonte

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van remontar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van remontar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van remontar