remontar
- re·mon·tar
remontar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
remontar |
remontaba |
remontado |
volledig |
- overgankelijk overwinnen, te boven komen
- opvaren van rivier, opklimmen van berg, oplaten van vlieger
remontar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
remontar |
remontaba |
remontado |
volledig |