reisduif
  • reis·duif
enkelvoud meervoud
naamwoord reisduif reisduiven
verkleinwoord

de reisduifv / m

  1. duif die gehouden en gekweekt wordt voor het houden van wedstrijden
    • Bij nek aan nek aankomsten was het vaak de handigste duivenlokker die met de cup aan de haal ging. Tussen het landen van de duif en het daadwerkelijke invoeren van de gummiring in de constateur kon namelijk enige tijd verstrijken. (Bekend verondersteld mag worden dat bijna overal ter wereld de Belgische reisduif, die verkregen is uit kruising van de Antwerpse en de Luikse duif, waarin respectievelijk de Ierse duif – Irish carrier – en de Franse cravatté waren ingekruist, als wedstrijdduif werd en wordt gehouden.) [2] 
    • Wegens de duivenjacht zaterdag en zondag is ook de duivensport ontregeld. Sommige prijsduiven zijn zeer veel geld waard. „Een beetje jager zal wel het verschil zien tussen een houtduif en een reisduif. Maar je weet maar nooit", zegt kampioen–duivenmelker Pros Roosen uit Kermt vrijdag in Het Belang van Limburg. „Het risico is mij te groot". [3] 
    • Rijssen heeft drie postduivenverenigingen: bij De Zwaluw zitten de zondagsvliegers en De Reisduif en Het Luchtvermaak zijn de zaterdagvliegers. Het Luchtvermaak is de grootste vereniging met zeventig seniorleden, tien jeugdleden en een riant clubgebouw aan de Marijkestraat. Maar ook in de postduivenwereld moeten alle zeilen worden bijgezet om het ledenbestand op peil te houden. [4] 
48 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Peter Winnen 19 november 2002 Gummi
  3. Reformatorisch Dagblad 20-02-2009 Houtduiven dit weekend niet veilig in Vlaanderen
  4. Reformatorisch Dagblad Gerrit Dannenberg 07-12-2012 „Sloop Maranatha wordt een ramp voor de Rijssense duivensport”
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be