• reis·che·que
enkelvoud meervoud
naamwoord reischeque reischeques
verkleinwoord

de reischequem

  1. (verouderd) een betaalmiddel dat men op reis kan gebruiken (nu grotendeels vervangen door creditcard en pinpas)
    • Uit het onderzoek van American Express, dat met een marktaandeel van 70 procent in Nederland wat betreft dollarcheques de grootste aanbieder van het betaalmiddel is, blijkt dat 45 procent van de Nederlandse reizigers de reischeque meeneemt naar bestemmingen buiten Europa. Binnen Europa is het gebruik slechts 10 procent. Begin 1992 gebruikte 24 procent van de Nederlanders reischeques. Volgens de Consumentenbond worden reischeques voornamelijk aangeschaft door consumenten met een bovenmodaal inkomen in de leeftijd van 25 tot 40 jaar. [2] 
  2. waardebon die men kan gebruiken voor het betalen van een reis
    • Vorig jaar werden meer dan 300 verpleegkundigen genomineerd en meer dan 26.000 stemmen uitgebracht. De winnaars krijgen een award, een bedrag om te investeren in een opleiding of teamevent en een reischeque. Ze mogen een heel jaar de titel van ‘Nurse/Team/Graduate of the Year’ dragen. [3] 
    • Kamphuis noemde zijn foto 'Hotel Stork'. De plaat leverde hem een reischeque van 2000 euro van het gespecialiseerde reisbureau Birding Breaks op. [4] 
    • Het uitdelen van prijzen helpt misschien bij het inzamelen van lege batterijen. Maar moeten het reischeques zijn? [5] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 17 december 1992
  3. de Standaard 06/oktober/2017(wv)
  4. Tubantia 08-september-2017
  5. Volkskrant JEROEN TROMMELEN 1 november 2013