Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • reis·bran·che
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord reisbranche reisbranches
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de reisbranchev / m

  1. (bedrijfskunde), (toerisme) alle bedrijven die zich specialiseren in reizen en toerisme
     Het ontslaan van vaste werknemers kwam tot september in de meeste sectoren niet veel voor. Uitzonderingen zijn de kunstsector en de reisbranche, waar respectievelijk 25 procent en 18 procent van de bedrijven genoodzaakt waren om hun personeel te ontslaan.[1]
     Reisbranche voert actie met rolkoffers: 'Gooi niet te snel landen op slot': In Den Haag heeft de reisbranche een ludieke actie gehouden voor meer duidelijkheid over de reisadviezen van de overheid. Deelnemers aan de actie liepen met reiskoffers door het centrum van de stad.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Bedrijven iets zelfverzekerder over voortbestaan” (5/10/2020), Reformatorisch Dagblad
  2.   Weblink bron “Reisbranche voert actie met rolkoffers: 'Gooi niet te snel landen op slot'” (11 SEPTEMBER 2020), NOS