refo
- re·fo
- (verkorting) van gereformeerde zn , in de jaren 80 van de 20e eeuw vermoedelijk onder invloed van woorden die met het achtervoegsel -o zijn gevormd, als (pejoratief) in (jongerentaal) ontstaan, maar later als een soort geuzennaam aanvaard
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | refo | refo's |
verkleinwoord |
de refo m
- (religie) lid van de orthodoxe zuil van de gereformeerde kerk
- ▸ Vooralsnog ontspringen orthodoxe christenen de dans. Ondanks de secularisatie vormen ze vitale kerkelijke gemeenten, zo blijkt uit het KRO-NCRV-rapport ”God in Nederland”. De RD-enquête over nieuwe refo’s toont eveneens een levendig beeld. Ze vormen echter wel de dinosaurussen van de moderne cultuur.[1]
- ▸ De refo’s vinden dat de evangelische beweging een oppervlakkig geloof predikt: kies maar voor Jezus – dat is de refo te makkelijk.[2]
- Het woord refo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron dr. A. J. Kunz“De refo als dino” (4 april 2016), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron Lien Heyting“‘De refo’s voelen zich bedreigd’” (10 mei 2008) op nrc.nl