• rechts·bui·ten
enkelvoud meervoud
naamwoord rechtsbuiten rechtsbuitens
verkleinwoord rechtsbuitentje rechtsbuitentjes

de rechtsbuitenm [1]

  1. (voetbal) voorhoede speler die aan de rechterbuitenkant van het veld speelt
     Volgens Vanenburg, die net als Lerby dat seizoen tot een belangrijke speler uitgroeide, uitte dat karakter van het elftal zich vooral op de trainingen. "Die waren soms erger dan een wedstrijd, het was af en toe een veldslag", zegt de voormalig rechtsbuiten.[2]
     Hoe hij ongenadig moet zijn om uit te groeien van goed naar groot en uiteindelijk onstuitbaar wist Bakayoko allang. Het lezen van het boek over mentale hardheid in de sport was voor de linksbenige rechtsbuiten vooral een feest der herkenning.[3]



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Franklin Stoker
    “Generatie 87/88 ziet gelijkenissen met huidig PSV: 'Twee echte teams en mentaal sterk'” (Zondag 21 januari 2024, 08:26), NOS
  3.   Weblink bron “'Schaker' Bakayoko wil bij PSV grootmeester worden: 'Goed voetballen kwestie van denken'” (Zondag 7 januari 2024, 10:01), NOS