• re·ac·tor
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘toestel waarin chemische, fysische of nucleaire reactie plaatsheeft’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord reactor reactoren
reactors
verkleinwoord reactortje reactortjes

de reactorm

  1. (natuurkunde), (scheikunde) installatie bedoeld om er een fysische, chemische of nucleaire reactie in te doen plaatsvinden
    • De derde reactor in Fukusjima had koelwaterproblemen. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]