• kern·re·ac·tor
  • In de betekenis van ‘toestel dat energie levert door de splijting van atoomkernen’ voor het eerst aangetroffen in 1957 [1]
  • samenstelling van  kern  en  reactor  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kernreactor kernreactoren
kernreactors
verkleinwoord kernreactortje kernreactortjes

de kernreactorm

  1. (techniek) installatie waarin een nucleair splijtingsprocess plaats vindt
     Kernreactor: De plaats waar de kernsplijting plaatsvindt binnen een centrale en water tot stoom wordt verhit.[3]


    • De veiligheid van kernreactoren is al jaren een heet hangijzer. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]