• ra·su·re
enkelvoud meervoud
naamwoord rasure rasuren
rasures
verkleinwoord

de rasurev

  1. deel van een handschrift dat weggekrabd is
     Uit het vermelden van de overlijdensdagen van Hescelo en Minia aan het einde van deze alinea valt op te maken dat op de voorgaande rasure beschreven had moeten worden, hoe deze twee personen de betreffende hove aan het klooster schonken door de handen van de graaf en zelf werden opgenomen in de kloostergemeenschap; (…)[3]
  2. uit uitkrabben van een deel van een handschrift
      Rasure is Crime van valscheydt.[4]
20 % van de Nederlanders;
26 % van de Vlamingen.[5]
  1. rasure op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    L. Augustus & J.T.J. Jamar (eds.).
    “Annales Rodenses. Kroniek van Kloosterrade” (1995), Rijksarchief in Limburg, Maastricht, ISBN 907440703X, p. 135 n. 130
  4.   Weblink bron
    Joost de Damhoudere
    “Pracktycke in criminele saken, seer nut ende profijtelijck allen souverains, bailjous, borgemeesters, ende schepenen etc.” (1650), P. van Waesberge, p. 197
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


vervoeging van
rasurar

rasure

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rasurar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rasurar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rasurar