Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·su·ren
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de rasurenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord rasuur
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord rasure
     Er zijn palimpsesten (tekst die over een andere tekst heen is geschreven), rasuren (weggekrabde woorden), bijgeprutste toevoegingen en andere zelfcorrecties.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Frits van Oostrom
    “Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300.” (2016), Bert Bakker, Amsterdam, 7de druk, ISBN 978 90 351 2944 3, p. 42


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
rasurar

rasuren

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van rasurar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van rasurar