Nederlands

 
onderdelen van een rapier
Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·pier
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lange, puntige degen’ voor het eerst aangetroffen in 1524 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord rapier rapieren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het rapiero

  1. (militair) lange puntige degen
    • Maar tegelijk kan de priester zijn bewondering niet onderdrukken wanneer een paar honderd ‘Huzaren van de Dood’, een elitekorps, voorbijrijden: ‘Prachtig volk!’, zal hij later schrijven. ‘Elk had een pelzen muts op met de bekende doodskopbeenderen; reuzen zagen ze er uit.’ In luxueuze auto’s volgen de stafofficieren, met hun ‘prachtig uniform, verzilverden of vergulden helm, langen bleekblauwen mantel, glinsterende rapieren en hooge blinkende botten. Ze zijn als koningen zoo schoon, ... [4] 
    • Dichter bij huis blijft het hoofdstuk dat inzoomt op een zestiende-eeuwse dolk en een rapier, net als de vork door uitgaanspubliek verloren in de modder van de Theems. [5] 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

48 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen