ranonkel
- ra·non·kel
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plant’ voor het eerst aangetroffen in 1773 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ranonkel | ranonkels |
verkleinwoord | ranonkeltje | ranonkeltjes |
- (plantkunde) Ranunculus geslacht van planten, vaak gekenmerkt door bloemen met vijf bloemblaadjes en voorkomend in vele variëteiten
- Het woord ranonkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ranonkel" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ranonkel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ranonkel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be