ramsj
- ramsj
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘Bargoens: ongeregelde handel’ voor het eerst aangetroffen in 1918 [1]
- Herkomst: Jiddisj [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ramsj | - |
verkleinwoord |
vervoeging van |
---|
ramsjen |
ramsj
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ramsjen
- Ik ramsj.
- gebiedende wijs van ramsjen
- Ramsj!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ramsjen
- Ramsj je?
- Het woord ramsj staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ramsj" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
24 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ramsj" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be