• ra·kit

rakit

  1. (scheepvaart) vlot
  2. paar, span (classificeerder of hulptelwoord dat aangeeft dat het voorafgaande telwoord betrekking heeft op tweetallen dieren)

rakit

  1. in elkaar zetten
  2. uitvinden


rakit

  1. paar, span (classificeerder of hulptelwoord dat aangeeft dat het voorafgaande telwoord betrekking heeft op tweetallen dieren)
  2. toestel

rakit

  1. toegerust, gereed