twee badmintonrackets

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rac·ket
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘organisatie van afpersers’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1950 [1]
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘voorwerp om ballen mee te slaan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1898 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord racket rackets
verkleinwoord racketje racketjes

Zelfstandig naamwoord

het racketo

  1. (sport) een sportvoorwerp bestaande uit een frame met een open ring waarover een netwerk van snaren is gespannen en een handvat
    • Ik moet mijn racket dringend opnieuw laten besnaren. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen