• que·bran·tar
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
quebrantar
quebrantaba
quebrantado
volledig

quebrantar

  1. splijten
  2. malen, fijnmaken
  3. ontheiligen, schenden, ontwijden
  4. overtreden (een wet) , inbreuk maken op (reglement etc.), breken (belofte)
  5. verbreken (de kluisters)
  6. doen verminderen (koude, warmte)
  7. hinderen, lastig vallen
  8. tot medelijden bewegen
  9. doen bedaren
  10. vernietigen (testament)