pulsen
- pul·sen
- ww [1]: afgeleid van puls zn met het achtervoegsel -en [1]
- ww [2]: eponiem afgeleid met het achtervoegsel -en van A. Puls een NSB'er, wiens Amsterdamse verhuisbedrijf tijdens de Tweede Wereldoorlog ontruimingen uitvoerde [2]
- zn: puls zn met de uitgang -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pulsen |
pulste |
gepulst |
zwak -t | volledig |
pulsen overgankelijk
- (bouwkunde) methode bij grondboringen, waarbij een buis, die van onderen open is, op diepte wordt gedrukt door grond onder uit de paal te scheppen
- (geschiedenis) (Nederland) leeghalen van de huizen van Joden en anderen die tijdens de Duitse bezetting waren gedeporteerd of ondergedoken
de pulsen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord puls
- Het woord pulsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pulsen" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ pulsen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be