provoceren
- Geluid: provoceren (hulp, bestand)
- pro·vo·ce·ren
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘uitdagen’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1]
- Naamwoord van handeling van het Franse provoquer of het Latijnse provocare (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
provoceren |
provoceerde |
geprovoceerd |
zwak -d | volledig |
provoceren [3]
- overgankelijk een reactie oproepen, uitdagen
- ▸ En zo liet hij ook deze gelegenheid om over Katarina en haar kinderen te vertellen uit zijn handen glippen. Ondanks het feit dat zijn zoon, bewust Of onbewust, hem zo goed als had geprovoceerd om het onderwerp ter sprake te brengen.[4]
- overgankelijk een negatieve reactie oproepen
1.
- Het woord provoceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "provoceren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "provoceren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ provoceren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be