• ter·gen
  • In de betekenis van ‘kwellen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tergen
tergde
getergd
zwak -d volledig

tergen

  1. overgankelijk iemands geduld op de proef stellen door hem te irriteren
    • Zij tergden de kat zolang zij eens flink uithaalde met haar klauwen en toen was het brullen. 
98 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]