• pro·vin·cie·stad
enkelvoud meervoud
naamwoord provinciestad provinciesteden
verkleinwoord provinciestadje provinciestadjes

de provinciestadv / m

  1. een kleine, rustige, landelijke stad
    • In 2018 wordt de bescheiden provinciestad Oudenaarde de volgende in de reeks. Met Den Bosch als voorbeeld, dat vorig jaar een ambitieuze expositie opzette rond Hieronymus Bosch, groepeert ze een reeks werken zoals je ze maar één keer in een mensenleven samen ziet. [2] 
    • De markt: Symbool bij uitstek van alles wat er mis is gegaan in Hengelo. Plek ook waar het dorp onder de bommen van de Tweede Wereldoorlog verdween om plaats te maken voor de grijsheid van de provinciestad. Grootse plannen waren er genoeg, kritische geluiden ook. Het resultaat, een troosteloze vlakte met de omvang van het Rode Plein, is nog steeds een van de voornaamste redenen waarom veel Hengeloërs negatief denken over hun bestuurders en hun stad. [3] 
  2. (pejoratief) iedere stad in Nederland behalve Amsterdam (volgens de Amsterdammers)
  3. een stad die zo groot is dat ze gezien wordt als een provincie
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard MAANDAG 11 SEPTEMBER 2017
  3. Tubantia 09-september-2017