Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·gres·sie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voortgang’ voor het eerst aangetroffen in 1540 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord progressie progressies
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de progressiev

  1. vooruitgang, voortgang
  2. min of meer evenredige stijging
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen