produceren
- Geluid: produceren (hulp, bestand)
- pro·du·ce·ren
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘voortbrengen’ voor het eerst aangetroffen in 1697 [1]
- afgeleid van het Latijnse 'dūcere' (met het voorvoegsel pro- met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
produceren |
produceerde |
geproduceerd |
zwak -d | volledig |
produceren
- overgankelijk bij voortduring vervaardigen
- Dit hormoon wordt in de bijnieren geproduceerd.
- Het woord produceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "produceren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "produceren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ produceren op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be