privaatdocent
- pri·vaat·do·cent
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘onbezoldigd docent aan een universiteit’ voor het eerst aangetroffen in 1863 [1]
- samenstelling van privaat en docent [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | privaatdocent | privaatdocenten |
verkleinwoord | - | - |
- (onderwijs) (verouderd) onbezoldigd docent aan een universiteit
- Privaatdocenten konden aan een universiteit college geven in een vak dat nog niet gedoceerd werd, maar waarvan men het belang wel inzag
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord privaatdocent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "privaatdocent" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ privaatdocent op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).