Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prie·men

Zelfstandig naamwoord

de priemenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord priem
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
priemen
priemde
gepriemd
zwak -d volledig

Werkwoord

priemen

  1. overgankelijk met een priem steken, doorboren
    • Hij heeft wat extra gaatjes in de riem gepriemd. 
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: met priemende ogen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be