priemen
- prie·men
de priemen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord priem
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
priemen |
priemde |
gepriemd |
zwak -d | volledig |
priemen
- overgankelijk met een priem steken, doorboren
- Hij heeft wat extra gaatjes in de riem gepriemd.
- [1]: met priemende ogen
- Het woord priemen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "priemen" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be