Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·pa·raat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord preparaat preparaten
verkleinwoord preparaatje preparaatjes

Zelfstandig naamwoord

het preparaato

  1. (wetenschap) bereiding van chemische stof, geneesmiddel etc.
  2. (biologie) deel van plantaardig of dierlijk weefsel gereed voor microscopisch-anatomisch onderzoek
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen